Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0536

Datum uitspraak2005-07-15
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2077 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling proceskosten en griffierecht in hoger beroep.


Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R 04/2077 WAO U I T S P R A A K [appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde. I. INLEIDING Bij besluit van 8 juli 2002 heeft gedaagde aan [naam werkneemster] (werkneemster) met ingang van 16 april 2002 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 22 januari 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank Alkmaar heeft bij uitspraak van 8 maart 2004, nummer WAO 03/248, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Voorts heeft de rechtbank beslist omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. Namens appellante is mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg, van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Op 4 februari 2005 heeft gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven. Bij deze nieuwe beslissing op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de werkneemster niet aan appellante wordt toegerekend voor de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie. Namens appellante heeft mr. Van Zijl de Raad bij schrijven van 25 februari 2005 medegedeeld dat appellante in de nieuwe beslissing op bezwaar kan berusten en aan de Raad verzocht uitspraak te doen over de veroordeling proceskosten en griffierecht in hoger beroep. Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. II. MOTIVERING Gelet op vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten. Blijkens de brief van 25 februari 2005 van mr. Van Zijl heeft appellante geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, zodat dit niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De Raad acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde recht van € 409,-- vergoedt. Aldus gegeven door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2005. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.